1. DAFFE/CFA(98)38/REV3.
2. COM(98)374 final.
3. COM(2000)349 final.
4. Electronic Commerce, The UKs Taxation Agenda.
5. Electronic Commerce: Tax Status of Web Sites and Servers. Ook te vinden via Press releases, 11 April 2000, nr. 84/2000.
6. OFD Karlsruhe, Vfg. v 11.11.1998, S 1301 A St 332, gepubliceerd in IstR 14/99 blz. 439, alsmede, in de vorm van een plaatje.
7. BFH 30 oktober 1996, BStBl II 1997, 12, IstR 1997, 147.
8. PbEG C 2 van 6 januari 1998 blz. 1 e.v. Voor een uitgebreide toelichting op de gedragscode, zie Vermeend en Kogels, Compendium van het Europees Belastingrecht, tweede druk, Kluwer, Deventer 1999, p. 321 e.v.
9. OECD-Publications, Parijs, 1998, ISBN 92-64-16090-6.
10. Juist om die reden hebben Zwitserland en Luxemburg zich in de OESO onthouden van stemming. In de EU heeft Luxemburg wel ingestemd, maar was het gewraakte onderdeel veel minder prominent aanwezig.
11. Helen Lethaby en Susan Bell, The Revenu takes a hard line in International Tax Review, mei 2000, p. 39 e.v.
12. Andere gevolgen voor de directe belastingen komen in hoofdstuk 13 aan de orde.
13. Hierbij kan gedacht worden aan een server, modems, routers en andere telecommunicatie- en computerapparatuur.
14. Vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger.
15. Arvid A. Skaar, Permanent Establishment (Erosion of a Tax Treaty Principle), Series on International Taxation no. 13, Kluwer Law and Taxation Publishers (Deventer/Boston 1991), p. 65.
16. Allgemeine Gewerbeordnung von Preussen van 17 januari 1845.
17. Skaar, t.a.p., p. 73.
18. Vgl. John G. Herndon, Relief from International Taxation, Callaghan and Company (Chicago 1932), p. 15.
19. Report on Double Taxation submitted to the Financial Committee by Professors Bruins, Einaudi, Seligman and Sir Josiah Stamp, Doc. E.F.S.73 F.19 (Geneve 1923).
20. Id., p. 23.
21. Double Taxation and Tax Evasion, Report and Resolutions submitted by the Technical Experts to the Financial Committee of the League of Nations, Doc. F.212 (Geneve 1925).
22. Draft of a Bilateral Convention for the Prevention of Double Taxation; Double Taxation and Tax Evasion, Report presented by the Committee of Technical Experts on Double Taxation and Tax Evasion, Doc. C.216. M85. 1927 II (Geneve 1927).
23. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld wordt verwezen naar de laatste versie van het OESO-modelverdrag.
24. Vgl. onderdeel 5.1.2. hiervoor.
25. Art. 7, lid 1, laatste volzin OESO-modelverdrag.
26. Een periodiek gehuurde hotelkamer is niet duurzaam ter beschikking en daarmee geen vaste inrichting. Vgl. HR 15 juni 1955, BNB 1955/277.
27. Waarvan het meest bekende arrest is BFH 30 oktober 1996 inzake een Nederlandse onderneming die vanuit Nederland een pijpleiding controleerde die onder Duitse grond liep en waardoor de Nederlandse onderneming olie van derden transporteerde.
28. Revised draft commentary article 5 OECD, 3 March 2000, point 5-11.
29. Vgl. HR 13 oktober 1954, BNB 1954/336 (Verplaatsbaar tentencomplex = v.i.).
30. Het is wel bekend dat een website die met enige regelmaat tijdelijk niet bereikbaar is, al snel niet meer bezocht zal worden.
31. Zo ook Revised draft commentary article 5 OECD, 3 March 2000, point 4.
32. Internet service provider.
33. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan financiële dienstverlening, zoals e-banking, of e-brokerage.
34. Bijvoorbeeld op basis van verhuur of leasing.
35. Een activiteit die ook onderdeel kan uitmaken van het spectrum van diensten die een Internet Service Provider (ISP) aanbiedt.
36. Deze omvang, uitgedrukt in megabytes (MBs) bepaalt de vereiste omvang en de vereiste beschikbare processortijd en -snelheid.
37. Deze omvang, eveneens uitgedrukt in megabytes (MBs) bepaalt de vereiste bandbreedte van de verbinding met het internet, uitgedrukt in megabits per seconde (MB/s) en is van invloed op de bereikbaarheid en de snelheid van de toegankelijkheid van de programmatuur van Rco, maar ook van andere cliënten van de HSP.
38. Uitgedrukt in milliseconden (ms); de snelheid van een verbindingssegment op het internet (tussen nodes onderling, in dit geval van een node op het internet naar de server) wordt wel gemeten met een zogenoemd ping-programma, een programma dat een datapakketje verzendt dat weer terugkomt naar de zender en dat meet hoelang dat datapakketje er over doet.
39. De zogenoemde downtime; de tijd dat de website om technische redenen, die zowel kunnen liggen in de apparatuur als in het verbindingssegment waarvoor de HSP verantwoordelijk is. De vereiste beschikbaarheid (d.i. de afwezigheid van downtime) wordt meestal uitgedrukt in een percentage per tijdseenheid (bijvoorbeeld 99% per periode van 7 x 24 uur).
40. Het kan hierbij gaan om zogenoemde cookies, kleine stukjes tekst die de websurfer of diens wensen identificeren, maar ook om (delen van) software die bijvoorbeeld downloaden vergemakkelijken, of uit zichzelf regelmatig verbinding zoeken met de website om updates op te halen.
41. Zie ook hierna de vraag of ten aanzien van een HSP wel sprake kan zijn van toepasselijkheid van een van de uitzonderingen.
42. Art. 5, lid 4, onderdeel a, OESO-modelverdrag.
43. Art. 5, lid 4, onderdeel b, OESO-modelverdrag.
44. Art. 5, lid 4, onderdeel c, OESO-modelverdrag.
45. Art. 5, lid 4, onderdeel d, OESO-modelverdrag.
46. Art. 5, lid 4, onderdeel e, OESO-modelverdrag.
47. Het OESO-commentaar op art. 5, punt 10 noemt als voorbeelden van vaste inrichtingen zonder personeel vending and gaming machines.
48. Hier is sprake van de notie van Cycle complèt des activités die in het Franse nationale belastingrecht wordt gehanteerd als criterium voor buitenlandse belastingplicht, echter in combinatie met de voorwaarde van de fysieke vaste inrichting.
49. Deze bestaan nu al, maar genieten door gebrek aan handige leesapparatuur nog geen grote bekendheid.
50. Digitale muziek wordt, in MP3-formaat, op grote schaal op het internet uitgewisseld, zij het nog niet op grote schaal tegen betaling, omdat muziekproducenten nog geen commercieel aanvaardbare kopieerbeveiligingen beschikbaar hebben.
51. NB. Bij vestiging van Rco in een taxhaven zal veelal sprake zijn van een verdragloze situatie, zodat hierbij wel verondersteld moet worden dat land S in zijn nationale wetgeving eenzelfde nexusbegrip hanteert als het v.i.-begrip uit het OESO-modelverdrag.
52. Deze benadering is ontleend aan een discussiestuk uit de OECD Business Profits TAG.
53. Vgl. C. van Raad, Winsttoerekening aan de vaste vertegenwoordiger, in Gielebundel, p. 522 e.v.
54. Met name na een nieuwe release van een besturingssysteem, gebeurt het vaak dat boven op bestaande functionaliteit nieuwe schermen worden geplaatst, om het product aan te passen aan de look and feel van de nieuwe versie van het besturingssysteem.
55. Vgl. HR 12 februari 1964, BNB 1964/95 (Hopperzuigerarrest) en art. 2, lid 4, Besluit voorkoming dubbele belasting 1989.
56. Een zekere marge moet wel overblijven, al was het maar omdat een onafhankelijke derde ook niet zonder een minimale winst bereid zou zijn om als verkoopkantoor op te treden.
57. Art. 5, lid 5, OESO-modelverdrag.
58. Art. 5, lid 6, OESO-modelverdrag.
59. Zo ook Revised draft commentary article 5 OECD, 3 March 2000, point 15.
60. Beschikking van 1 augustus 1994, nr. VB 94/2254.
61. Zie onder andere HvJEG 4 juli 1985, C-168/84 en 2 mei 1996, C-231/94.
62. Vergelijk de verplichte vertegenwoordiger voor assurantiebelastingdoeleinden bij buitenlandse verzekeraars die met behulp van een EU-paspoort in andere EU lidstaten veredelingsproducten aanbieden.
63. De bestemmingslanden zijn de landen waarvandaan vervolgens een geldstroom op gang komt. In terminologie van de directe belastingen zou dus vergeleken kunnen worden met bronlanden.
64. Zoals unitary taxation.
65. Vgl. Skaar, t.a.p., p. 67: [I]nternational business extensive enough to benefit from a foreign countrys organization of labor forces and real capital located there required the maintenance of an establishment in the country.
66. Art. 52, lid 1, AWR.
67. Art. 52, lid 2, AWR.
68. Zie Richtlijnen voor de accountantscontrole 550.20.
69. Zie Richtlijnen voor de accountantscontrole 550.25.
70. Onder juistheid kunnen de volgende zaken worden verstaan:
het bestaan van een actief of passief op een bepaalde datum;
een actief of passief behoort op een bepaalde datum tot de entiteit;
een transactie of gebeurtenis heeft binnen de verslagperiode plaatsgevonden;
een actief of passief is juist gewaardeerd;
een transactie of gebeurtenis is voor het juiste bedrag opgenomen en een opbrengst of uitgave is in de juiste verslagperiode verantwoord;
een post is toegelicht, gerubriceerd en verwerkt in overeenstemming met de van toepassing zijnde grondslagen.
71. In het kader van deze publicatie wordt de derde veel genoemde vorm van electronische handel, namelijk Bussiness to Administration of Government (BtA), buiten beschouwing gelaten.
72. Dit doet de gebruiker uiteraard niet zelf, de op het internet gebruikte software (veelal een browser) handelt dit binnen het vastgestelde protocol af. Veel gebruikers kennen hun IP-adres niet eens.
73. Traceware van Digital Island; zie www.digtalisland.net.
74. Hierbij dient bedacht te worden dat ook papieren bewijsmiddelen met de huidige technologieën kunnen worden vervalst. Goede vervalsingen zal de belastingcontroleur niet opmerken.
75. Om een voorbeeld te geven: een inkomstenbelasting verstoort in het algemeen (dus afgezien van specifieke faciliteiten) de keuze tussen consumeren en sparen ten nadele van het laatste. Het is echter niet gebruikelijk om hierin een concurrentieverstoring te zien tussen de financiële en de reële sector in de economie.
76. En, ten behoeve van de fiscale neutraliteit, ook van overheidshuishoudingen.
77. Voor een toegankelijke bespreking: C. Heady, Optimal Taxation as a Guide to Tax Policy, in M.P. Devereux (ed.) The Economics of Tax Policy, Oxford 1996, p. 23-54, en W. Hettich en S. Winer, Blueprints and Pathways, the Shifting Foundations of Tax Reform, National Tax Journal 1986 p. 423-445.
78. J. Slemrod, Optimal Taxation and Optimal Tax Systems, Journal of Economic Perspectives, Winter 1990, p. 157-178.
79. J. Slemrod, Do Taxes Matter. Lessons from the 1980s, American Economic Review 82(2) 1992, p. 250-257, meent dat de timing van economische beslissingen en de fiscale c.q. juridische presentatie van die beslissingen veel gevoeliger zijn voor belastingheffing dan die beslissingen zelf . D.w.z. het fiscale stelsel zou niet veel effect hebben op de keuzen om te consumeren, te sparen etcetera, maar wel op de keuze wanneer en hoe te consumeren en te sparen.
80. Met toelichting op de berekeningswijze: J. Mintz, The Corporation Tax, in M.P. Devereux (ed.) The Economics of Tax Policy, Oxford 1996, p. 135-187. Voor een meer terughoudende evaluatie van dit type internationale vergelijkingen V. Tanzi, Taxation in an Integrating World, The Brookings Institution, Washington D.C. 1995.
81. Ongeacht of het de bronstaat danwel de woonstaat is die de uiteindelijke belastingdruk op de grensoverschrijdende investering bepaalt.
82. In de theoretische rechtvaardiging van de Vpb ligt bijvoorbeeld meer de nadruk op zijn rol als voorheffing of instrument om buitenlandse aandeelhouders te belasten, dan op zijn karakter van profijtheffing. Het punt is echter dat internationaal mobiele ondernemingen in hun afwegingen de lokale Vpb wel degelijk als profijtheffing zullen percipiëren, met name indien deze Vpb niet (volledig) crediteerbaar is in hun woonstaat.
83. T.J. Goodspeed, Tax Competition, Benefit Taxes, and Fiscal Federalism, National Tax Journal 51 (3) p. 579-586 wijst erop dat in verschillende modellen van internationale belasting van mobiel kapitaalinkomen wordt verondersteld dat kapitaal niet profiteert van lokale publieke voorzieningen. Zelf meent hij dat ondernemingen bijvoorbeeld ook baat ondervinden van lokale onderwijsuitgaven, die leiden tot een beter geschoolde beroepsbevolking. Verdedigbaar is echter dat vrijemarktwerking die situatie prima aankan; ondernemingen moeten dan hogere lonen betalen, en de additionele loonbelasting financiert de onderwijsuitgaven. Een reden voor het hanteren van een Vpb is er dan nog niet.
84. Strikt bezien vanuit het oogpunt van nationale neutraliteit is de creditmethode op te vatten als een fiscale subsidie op grensoverschrijdende activiteit ten laste van de schatkist. De staat die nationale neutraliteit als uitgangspunt zou nemen zegt eigenlijk: als mijn belastingplichtigen dan toch over de grens moeten investeren of werken, laat ze dan maar zorgen dat het buitenland zelf zijn eigen bronbelastingen draagt in de vorm van hogere brutobeloningen.
85. C.q. intracommunautaire levering binnen de EU.
86. Vergelijk de afstandsverkopenregeling binnen de EU. Of het oorsprongsland (zoals in deze regeling) de opbrengst vervolgens afdraagt aan het land waar het uiteindelijk verbruik plaatsvindt, is in beginsel een afzonderlijk te beantwoorden vraag.
87. Een heldere uiteenzetting is H.-W. Sinn, Tax Harmonisation and Tax Competition in Europe, European Economic Review 34 (1990), p. 489-502.
88. Daarbij veronderstellend dat belastingheffing naar draagkracht ertoe zou leiden dat de betreffende belastingplichtigen meer fiscale lasten krijgen opgelegd dan in overeenstemming is met hun profijt van publieke voorzieningen.
89. Daaruit zou de conclusie volgen dat hantering van het woonplaatsbeginsel niet tot internationale neutraliteit kan leiden. Zie P.J. Wattel, Home Neutrality in an Internal Market, European Taxation 36(5) 1996, p. 159-162, die deze conclusie overigens mede baseert op de problematiek van excess tax credits die ontstaat indien de woonstaat een lager effectief tarief hanteert dan de bronstaat.
90. R.M. Bird, Why Tax Corporations? Working Paper 96-2 Prepared for the Technical Committee on Business Taxation, University of Toronto December 1996.
91. Bird vindt dit argument overigens te ruim om als specifieke motivering voor een Vpb te dienen.
92. K. Vogel, Worldwide V.S.. Source Taxation of Income A Review and Re-evaluation of arguments (I-III), 8-9 Intertax 216 (1988), 10 Intertax 310 (1988), 11 Intertax 128 (1988).
93. Te verdedigen is dat de profijtgerelateerde fiscale claim van de bronstaat beperkter is dan die van de woonstaat. De woonstaat kan de totale kosten, bijvoorbeeld van aan ondernemingen geleverde publieke voorzieningen, omslaan over alle ingezeten ondernemingen. De bronstaat zal zich (moeten) beperken tot de incrementele kosten, d.w.z. het extra beslag dat een buitenlandse investeerder legt op publieke voorzieningen.
94. Doernberg en Hinnekens p. 302.
95. Doernberg/Hinnekens p. 306, D.R.Tillinghast, The Impact of the Internet on the Taxation of International Transactions, Bulletin IBFD, 50(11-12), 1996, p. 524-526.
96. Zie voor deze conclusie ook J.M. Mintz, The Role of Allocation in a Globalized Corporate Income Tax, IMF Working Paper 98/134, September 1998.
97. A. Goolsbee, In a World without Borders: the Impact of Taxes on Internet Commerce, July 1999, opgenomen in de documentatie van www.ecommercecommission.org.
98. A. Goolsbee en J. Zittrain, Evaluating the Costs and Benefits of Taxing Internet Commerce, National Tax Journal 52(3) 1999, p. 413-428.
99. Een nuttige bron van metainformatie (comparatieve data van een groot aantal marktverkenners) is www.emarketer.com.
100. C.E. McLure Jr., Taxation of Electronic Commerce: Economic Objectives, Technological Constraints, and Tax Law, 1998, (zonder paginanummering) voetnoot 196; zie www. ecommercecommission.org.
101. McLure (1998) par. VI.B.1.
102. Presumably a company is willing to pay something more in taxes to have access to a good transportation system rather than relying on dirt roads and outdated ports to ship its products, Goodspeed p. 583. Voor internetondernemingen is uiteraard digitale transportcapaciteit een vereiste, maar die kan gewoon via het marktmechanisme worden geleverd.
103. Vergelijk de discussie over toewijzingscriteria bij formula apportionment in de VS: supply-based (payroll, wages) of supply-and-demand based (incl. sales). Het verschil is: kijken we alleen naar de productie als bron van inkomen, of ook naar de markt? McLure: It may be more appropriate to include sales in the apportionment formula, to capture income from commerce in electronic commerce conducted directly with consumers (VII.B.1.b).
104. Een recent overzicht: K. Messere, 20th Century Taxes and their Future Bulletin IBFD Jan. 2000, p. 2-29.
105. Messere (2000) geeft een opmerkelijk andere inschatting van te verwachten veranderingen in de fiscaliteit als gevolg van opkomende internetcommercie: over the next 20 years or so, such changes will be insufficient to make a great impression on present tax structures and collection techniques.
106. M. Cash, Electronic Commerce and Tax Base Erosion, Working Paper ECON-108, European Parliament Directorate General for Research. Zie voor vergelijkbare zorgen ook McLure (1999) VII.b2c, Tillinghast (1996), ATO (1997), Doernberg en Hinnekens p. 317 e.v.
107. Vergelijk de hypothese van Peacock en Shaw over belastingontduiking: doorgaans zal de budgettaire derving geringer zijn dan de ontdoken belasting. Het hogere netto-inkomen wordt immers ook weer besteed. A. Peacock, G.K. Shaw, Tax Evasion and Tax Revenue Loss, Public Finance 37(2) 1982, p. 269-275.
108. Zie R.J. Cline, Th.S. Neubig, The Sky is Not Falling: Why State and Local Revenues Were Not Significantly Impacted by the Internet, Ernst&Young Economics Consulting and Quantitative Analysis, June 18, 1999, en Goolsbee en Zittrain (1999).
109. Voornamelijk in die situaties waar leveranciers nexus hebben of zich veiligheidshalve gedragen alsof ze die hebben.
110. Goolsbee en Zittrain (1999).
111. M. Cash, Electronic Commerce and Tax Base Erosion, Working Paper ECON-108, European Parliament Directorate General for Research.
112. Doordat het volume aan b2c-transacties jaarlijks fors toeneemt, wordt een in absolute termen forse groei toch procentueel steeds kleiner. Zou de on-lineconsumptie jaarlijks met gemiddeld 100% stijgen, dan zou in Nederland reeds in 2009 alle consumptie digitaal moeten zijn.
113. Het gewogen gemiddelde BTW-tarief bedraagt in Nederland, naar opgave van het Ministerie van Financiën, over de laatste jaren ongeveer 14,5%. Nu het algemene tarief in 2001 omhoog gaat, is het verantwoord om te rekenen met 15%.
114. In Messeres wellicht afkeurend bedoelde woorden: require a return towards 19th-century type taxation or taxation as currently applied in many developing countries.
115. Waarbij erop zij gewezen dat onderlinge geldstromen tussen rijk en sociale verzekeringen, resp. tussen rijk en lokale overheden, sinds medio jaren zeventig in omvang zijn veranderd.
116. Zie voor een vergelijkbare analyse H.A. Kogels, Fin de Siècle, Maandblad Belasting Beschouwingen januari 2000, p. 8-10.
117. C.A. de Kam, Belastingherziening: tussen mythen en mogelijkheden, in H. Vording, C. van Raad (red.) Echte belastinghervorming, Deventer 1997, p. 71-90.
118. L. Hinnekens, New Age International Taxation in the Digital Economy of the Global Society, Intertax 25(4) 1997, p. 116-119.
119. Doernberg & Hinnekens (1999) p. 302.
120. European Commission, Indirect Taxes and E-commerce, p.11. Zie ook, voor ernstige twijfels, Electronic Commerce: A Discussion Paper on Taxation Issues. A discussion paper prepared by the Committee on Fiscal Affairs, OECD 1998. Uiteraard kan self-assessment wel een bijdrage leveren bij ondernemingen die digitale diensten importeren van buiten de Europese Gemeenschap. Maar daar heeft de BTW-heffing in beginsel alleen papieren betekenis.
121. Vergelijk de jurisprudentie van het HvJEG met betrekking tot de toelaatbaarheid van heffingen op import vanuit een andere EU-lidstaat. Het hof heeft geregeld geoordeeld dat zelfs een geringe heffing potentieel de invoer belemmert en dus niet toelaatbaar is. Of een verstoring van het vrije verkeer ook daadwerkelijk optreedt is niet aan de orde.
122. Zie J. Owens, Taxation within a Context of Economic Globalization, Bulletin IBFD July 1998, p. 290-296. Deze noemt als karakteristieken van harmful tax competition onder meer: het optreden van spillover-effecten (andere landen moeten wel reageren) en misallocatie van productiefactoren.
123. M. Ellis, Are Measures to Curb Harmful Tax Competition Necessary? European Taxation March 1999, p. 78-80; H. Vording, A Level Playing Field for Business Taxation in Europe: Why Country Size Matters, European Taxation November 1999, p. 410-421.
124. Zie voor de vergelijking met unfair trade practices: Owens (1998).
125. J.A.M. Klaver en A.J.M. Timmermans, Beleidsconcurrentie of beleidscoördinatie bij de EU-belastingpolitiek?, Weekblad Fiscaal Recht 1999 p. 506-513.
126. De tekst van de EU Code of Conduct is op dit punt bepaald minder stellig. Potentieel schadelijk zijn alle maatregelen die leiden tot een duidelijk lagere belastingdruk dan in het betreffende land gangbaar is. Of de lichter belaste sector ook een geringer beslag legt op lokale voorzieningen is daarbij geen punt van overweging.
127. Voor een bespreking van de relevante literatuur: Vording (1999).
128. J.R. Hines, Jr. Lessons from Behavioral Responses to International Taxation, National Tax Journal 1999 p. 305-323.
129. Andreas Haufler, Prospects for Co-ordination of Corporate Taxation and the Taxation of Interest Income in the EU, Fiscal Studies (1999) vol 20, no. 2, p. 133-153.
130. Zie Goodspeed (1999) en J.D. Wilson, Theories of Tax Competition, National tax Journal 1999, p. 269-304. Ook: B. Patterson en A. Martínez Serrano, Tax Competition in the European Union, European Parliament/Directorate-General for Research, Working Paper Economic Affairs Series ECON 105 EN.
131. Een lumpsum tax is efficiënt, d.w.z. zij beïnvloedt economische keuzen niet. Wie eenmaal het bedrag betaald heeft, betreedt daarna een belastingvrije wereld.
132. Dit ter onderscheiding van zero sum games waarin de winst van de ene deelnemer het verlies van de andere is.
133. In economische termen gaat het hier om een Pareto-verbetering: niemand gaat er op achteruit, sommigen of allen gaan er op vooruit.
134. Twee gevangenen worden er van verdacht samen een moord te hebben gepleegd. Als zij geen van beiden bekennen is er geen bewijs en worden beiden vrijgelaten. Als één van beiden bekent en de voornaamste schuld op de ander schuift, krijgt hij een korte gevangenisstraf en de ander een lange. Als beiden bekennen en elkaar de hoofdschuld geven, krijgen beiden een lange gevangenisstraf. Het is nu in beider belang om te zwijgen en vrijuit te gaan. Maar als de twee gevangenen niet de kans hebben om terzake een bindende afspraak te maken, zullen beiden mededaderschap bekennen en krijgen ze allebei een lange gevangenisstraf. Het dilemma wordt minder klemmend als er meerdere spelronden zijn; dan kunnen de deelnemers immers coöperatief gedrag leren door onderling vertrouwen op te bouwen.
135. Zoals uitsluiting van verdragsvoordelen en toepassing van antimisbruikregels; zie verder paragraaf 9.7.2.
136. Een bekend voorbeeld is de keuze tussen links dan wel rechts houden op de weg. Beide keuzen zijn mogelijk, en van een evenwicht is sprake wanneer iedereen óf links óf rechts houdt. Is aan die voorwaarde niet voldaan, dan zullen speldeelnemers inderdaad vaak letterlijk hun positie kunnen verbeteren door van strategie te veranderen.
137. R. H. Gordon, Can Capital Income Taxes Survive in Open Economies?, The Journal of Finance, vol. 47 (3) 1992, p. 1150-1180.
138. Een uitzondering is Ph. Bacchetta en M.P. Espinosa, Information Sharing and Tax Competition Among Governments, Journal of International Economics 39 (1-2) 1995, 103-122.
139. F. Vanistendael, The European Tax Paradox: How Less Begets More, Bulletin IBFD, 1996 (11/12), p. 531-534.
140. Een vergelijkbare ordening in Tanzi (1995), p. xxi-xxii.
141. Messere (2000).
142. Zie bijvoorbeeld wel M. Gammie, Taxation Issues for the European Company, EC Tax Review 1998(3), p. 159-169.
143. Zie Owens (1998), ook V. Tanzi, The Impact of Economic Globalization on Taxation, Bulletin IBFD Augustus/September 1998, p. 338-343, die een World Tax Organization voorstelt naar het model van het IMF.
144. Zie Owens (1998); ook Tanzi komt tot die conclusie. De laatste jaren zijn wel aanzetten te zien voor lichtere bovennationale organisaties, zowel binnen de EU (Abitrageverdrag) als in de OESO (Forum on Harmful Tax Practices).
145. Vanistendael (1996).
146. C.E. McLure Jr., Substituting Consumption-Based Direct Taxation for Income Taxes as the International Norm, National Tax Journal (45) 1992, p. 145-154; in de Nederlandstalige literatuur S. Cnossen, Om de toekomst van de vennootschapsbelasting in de Europese Unie, Weekblad Fiscaal Recht 1996, p. 871-905.
147. F.J. Vanistendael, Reinventing Source Taxation, EC Tax Review 1997 (3) p. 152-161.
148. Uitvoerig Gammie (1998). Messere (2000) wijst er overigens op dat de analogie tussen deze heffingen de fiscale beleidsmakers nooit erg heeft aangesproken.
149. Doernberg en Hinnekens p. 319-323.
150. Zoals de Europese Commissie wel eens heeft verzucht: the costs of accepting certain [tax] proposals are often clear to Member States, while the costs of rejecting them are less so. Zie Taxation in the European Community: discussion paper for the informal meeting of ECOFIN Ministers, SEC(96)487final.
151. Het Raad van Europa Multilateraal bijstandsverdrag in belastingzaken, dat voorziet in bijstand in de vorm van informatie-uitwisseling, gezamenlijke en gelijktijdige controles, bijstand bij de invordering en het uitreiken van documenten. De belastingverdragen bevatten in overgrote meerderheid uiteraard ook informatie-uitwisselingsbepalingen. De in 1999 gepubliceerde reeks van situaties waarin Nederland met haar buurlanden op automatische wijze informatie uitwisselt is ook een indicatie van groeiende administratieve samenwerking op bilateraal niveau.
152. Zie voor een kritische evaluatie Wederzijdse bijstand op het gebied van directe belastingen, Een gezamenlijk onderzoek door twaalf rekenkamers van de lidstaten van de Europese Unie, Oktober 1997.
153. Uiteraard kan er indirecte compensatie zijn, bijvoorbeeld wanneer fiscale emigratie van ingezetenen kan worden afgeremd door nazending van fiscaal bruikbare informatie naar de nieuwe woonplaats.
154. S.-O. Lodin en M. Gammie, The Taxation of the European Company, European Taxation 1999 (8), p. 286-294. Zij stellen voor dat de woonstaat de gehele winst van een onderneming in participerende staten vaststelt en vervolgens die winst via formula apportionment toewijst aan de deelnemende staten.
155. COM(98)374 def., zie www.europa.eu.int/comm.gds/taxation_customs/.
156. COM(2000)349 def., zie www.europa.eu.int/comm/taxation_customs/proposals/taxation/
com349-2000/com2000-349en.pdf.
157. Ten opzichte van derde landen is er sprake van uitvoer. De leverancier moet achteraf aan de hand van boeken en bescheiden kunnen aantonen dat het goed Nederland heeft verlaten. Ten opzichte van andere lidstaten van de EU spreekt men van intracommunautaire levering tegen 0%. Voorwaarden hiervoor zijn dat de afnemer een voor de BTW geregistreerde afnemer is die in de lidstaat van aankomst van het goed terzake een belaste intracommunautaire verwerving verricht en dat de leverancier achteraf aan de hand van boeken en bescheiden moet kunnen aantonen dat het goed Nederland heeft verlaten.
158. Verhuur van vervoermiddelen door een niet in de EU gevestigde ondernemer aan Nederlandse afnemers is belastbaar in Nederland, mits het gebruik daarvan ook in Nederland plaatsheeft.
159. De lidstaat stelt dit bedrag vast tot een maximum van 100 000 euro; niet-aftrekgerechtigde ondernemers mogen tot een bedrag van maximaal 10 000 euro (vast te stellen door hun lidstaat) met buitenlandse omzetbelasting afnemen.
160. De leverancier kan ook opteren voor registratie in lidstaten waarnaar hij regelmatig goederen aan eindverbruikers levert.
161. In Nederland draagt de omzetbelasting in 2000 ongeveer 31% bij aan de totale opbrengst van de rijksbelastingen (bron: Miljoenennota 2000).
162. Dit zou bijvoorbeeld plaats kunnen vinden via de ICANN (de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers).
163. Zie voor een schatting onder extreme omstandigheden paragraaf 8.2.5.
164. Bron: Miljoenennota 2000.
165. Richtlijn 92/12/EEG, algemeen aangeduid als de horizontale accijnsrichtlijn. Zie voor Nederland de Wet op de accijns van 31 oktober 1991, Stb. 561, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 17 december 1998, Stb. 725.
166. Verwant aan de accijnzen is de (typisch Nederlandse) verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enige andere soortgelijke producten (Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten van 24 december 1992, Stb. 683, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 6 december 1995, Stb. 588). De opbrengst van deze belasting is ongeveer f 440 mln. en wordt niet beïnvloed door e-commerce.
167. Tenzij een consument accijnsgoederen meeneemt in een mate die doet vermoeden dat hij deze niet als consument maar als ondernemer heeft betrokken.
168. Wet op belastingen van rechtsverkeer van 24 december 1970, Stb. 611, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 22 december 1999, Stb. 579.
169. Het risico wordt geacht niet in Nederland te zijn gelegen indien de verzekeringnemer weliswaar in Nederland woont of is gevestigd, maar de verzekering betrekking heeft op een in een andere lidstaat van de EU gelegen onroerende zaak. Voor in een andere lidstaat geregistreerde voer- en vaartuigen geldt een vergelijkbare bepaling. Over reisverzekeringen met een looptijd van vier maanden of minder die in een andere lidstaat zijn afgesloten, wordt evenmin Nederlandse assurantiebelasting geheven. Deze regelgeving is gebaseerd op Richtlijn 88/357/EEG van 22 juni 1988.
170. Wet belastingen op milieugrondslag van 23 december 1994, Stb. 923, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 22 december 1999, Stb. 579.
171. Wet op de belasting van personenautos en motorrijwielen van 24 december 1992, Stb. 709, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 28 januari 1999, Stb. 30, alsmede bij Wet van 17 december 1998, Stb. 725.
172. Ook de ombouw van een voertuig tot personenauto of motorrijwiel die leidt tot registratie als zodanig of gebruikmaken van de weg in Nederland, heeft verschuldigdheid van BPM tot gevolg.
173. Bij het gebruikmaken van de weg in Nederland door een niet-geregistreerde personenauto of motorrijwiel, is degene die het voertuig ter beschikking heeft belastingplichtig.
174. De BPM maakt geen deel uit van de vergoeding waarover omzetbelasting in rekening wordt gebracht.
175. Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 van 16 december 1993, Stb. 1994, 17, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij Wet van 17 december 1998, Stb. 723.
176. Wet belasting zware motorrijtuigen van 29 november 1995, Stb. 563, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 17 december 1998, Stb. 723.
177. Verordeningen EEG nr. 2913/92 en EEG nr. 2454/93. Zie voor Nederland de Douanewet van 2 november 1995, Stb. 553, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 28 januari 1999, Stb. 30, alsmede bij Wet van 29 oktober 1998, Stb. 621.
178. Winst uit onderneming (Wet op de inkomstenbelasting 1964) en belastbare winst (Wet op de vennootschapsbelasting 1969).
179. Afgezien van de verrekening van verliezen en het progressievoorbehoud.
180. Vergelijk de rechtszaken die muziekdistributeurs hebben aangespannen tegen via internet opererende muziekdistributiesystemen (zoals bijvoorbeeld http://www.napster.com/), vanwege het grote verlies aan omzet.
181. Bron: Miljoenennota 2000.
182. Vergelijk HR 13 maart 1957, BNB 1957/144.
183. A proposal for Electronic Transactions Tax Collection in the Context of Tax-Driven Reform of Banking Laws, Prof. D.Bentley/Prof P.Quirk. Journal of Banking and Finance Law and Practice, volume 10, June 1999.
184. Richard L. Doernberg, Electronic Commerce and International Tax Sharing, Tax Notes International 30 maart 1998.
185. Ed. Mahbub ul Haq, Inge Kaul, Isabelle Grunberg, The Tobin Tax, Coping with Financial Volatility, New York: Oxford University Press 1996.
186. Richard Doernberg/Luc Hinnekens, Electronic Commerce and International Taxation, p. 319 e.v.
187. Hierbij is de kanttekening op zijn plaats dat de G7-landen en de OESO op verschillende terreinen initiatieven hebben ontplooid om meer grip op taxhavens te krijgen. Op fiscaal terrein is van belang dat de OESO naar verwachting in juni 2000 een lijst zal uitbrengen van taxhavens die worden uitgenodigd om zich te committeren aan de strijd tegen belastingconcurrentie. Voorzover zij daartoe niet bereid zouden blijken worden ze gedreigd met gezamenlijke tegenmaatregelen door de OESO-landen. Relevant zijn verder vergelijkbare activiteiten met betrekking tot het bankentoezicht door het zogenoemde Financial Stability Forum (G7-initiatief onder de Bank for International Settlement) en met betrekking tot het witwassen van opbrengsten van ernstige misdrijven door de Financial Action Task Force (G7-initiatief gelieerd aan de OESO).
188. Zie paragraaf 14.1.3. De creditcardmaatschappijen voelen hier zelf overigens weinig voor. Zij zijn geen partij bij de transactie en verwijzen naar de leverancier. Zie paragraaf 6.8. In deze laatste paragraaf wordt als langetermijnalternatief aangegeven dat het ook denkbaar is om met certificaten te gaan werken.
189. COM(1996)328 def.
190. COM(2000)349 def. De bestaande regels voor omzetbelasting ter zake van telecommunicatiediensten, neergelegd in Richtlijn 1999/59/EG, blijven ongewijzigd. On-linediensten die niet tegen vergoeding worden verricht (zoals gratis toegang tot internet of gratis downloaden) vallen niet onder het begrip dienst (zie art. 2 van de Zesde BTW-richtlijn) en zullen ook in de toekomst niet aan omzetbelasting onderworpen worden.
191. De internationale private non-profitorganisatie die belast is met het naamgevings- en adresseersysteem voor het internet.
192. Een tweetal pogingen van Brussel om de huidige feitelijke afstand tussen het communautair vastgestelde minimumtarief (15%) en het feitelijk geheven hoogste normale tarief (25%) communautair te bevriezen zijn gesneuveld, omdat de lidstaten geen afstand willen doen van hun soevereine bevoegdheid de tarieven boven het minimumniveau autonoom vast te stellen.
193. Op grond van een door de Europese Commissie uit te brengen rapport zal de raad, uiterlijk 31 december 2003, deze regeling evalueren en in unanimiteit beslissen over eventueel door de commissie voor te stellen noodzakelijke wijzigingen.